Terug

Zoek de voorzetsels [1]

Zoek de voorzetsels [1]

 
  1. De twee kinderen staan tegen de boom.
  2. De twee kinderen staan tegen de boom.
  3. De twee kinderen staan tegen de boom.
  4. De twee kinderen staan tegen de boom.

In welke zin is het dikgedrukte woord een voorzetsel?

A B C D